Aan het einde van de achttiende eeuw werden schrijvers steeds kritischer over slavernij en de slavenhandel. Verlichtingsfilosofen schreven pamfletten waarin zij de morele en economische noodzaak van de slavernij ontkrachtten.
Berichten over brute straffen, mishandelingen en uitbuiting hielpen mee het tij te keren. We noemen dit streven naar het afschaffen van slavernij het abolitionisme. Engeland verbood de transatlantische slavenhandel in 1807 en de slavernij in 1833. Frankrijk volgde snel. Nederland was een van de laatste Europese landen die overgingen tot het afschaffen van de slavernij. Op 1 juli 1863 werden meer dan zesendertigduizend Nederlandse slaafgemaakten in vrijheid gesteld.
In 1796 verscheen in Nederland het toneelstuk De Negers van P.G. Witsen Geysbeek (1773-1833), een vertaling van de populaire Duitse toneelschrijver August von Kotzebue (1761-1819). In het stuk lezen we over de Jamaicaanse plantage van de Engelse slaveneigenaar John. John beveelt de mooie tot slaaf gemaakte vrouw Ada het bed met hem te delen. Zij wil echter trouw blijven aan haar overleden geliefde. Ook lezen we over de oude slaafgemaakte Ayos, die zichzelf heeft verkocht om zijn zoon Zameo te kunnen zien, en Johns broer William, die een heel andere kijk heeft op slavernij.
Vragen en opdrachten
1. Noteer welke romans en films over slavernij en abolitionisme je kent. Zitten daar ook klassieke romans uit de achttiende en negentiende eeuw bij?
2. Lees het tiende en elfde toneel (pagina 25 tot 38) van Witsen Geysbeeks De Negers. Maak eventueel gebruik van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en de lijst van personages voorafgaand aan het stuk. De tekst vind je hier.
a. De broers William en John kijken allebei anders tegen slaafgemaakten aan. Noteer welke argumenten John gebruikt om slaafgemaakten te mogen houden. Leg uit hoe William deze argumenten ontkracht.
b. Zijn alleen de Engelsen schuldig aan slavernij volgens dit stuk? Beargumenteer je antwoord.
c. Beschrijf hoe de vader van William omging met de slaafgemaakten Ada en Lilli. Leg uit welk mens-beeld hieruit blijkt.
d. Beschrijf op welke manieren Ada en Lilli als exotisch worden gepresenteerd. Geef ten minste één citaat.
e. Leg uit wat het volgende citaat betekent: “Wij kerven onze huid, gy uwen zielen; wij geloven dat de naaden in het aangezicht ons schooner [mooier] maken, gy houdt uwen laster voor schoon.”
3. Lees het voorbericht voorafgaand aan het toneelstuk (pagina I-XI). Maak eventueel gebruik van het WNT. De tekst vind je hier.
a. Kotzebue en Witsen Geysbeek zijn aan het woord. Het stuk tussen aanhalingstekens is een vertaling van Kotzebue. Beschrijf wat Kotzebue wil bereiken. Leg uit of Kotzebue voor of tegen de slavenhandel is. Motiveer je antwoord.
b. Beschrijf wat Witsen Geysbeek van de slavenhandel vindt. Noteer zijn argumenten.
4. Op 18 januari 2018 werd een gedeelte van het toneelstuk opgevoerd tijdens een congres over slavernij in de achttiende eeuw. Zou je, op basis van wat je gelezen hebt, het toneelstuk nog willen opvoeren? Motiveer je antwoord.